Charter transcriberen

Transcriberen

Bij het transcriberen van geschreven historische bronnen zijn in principe twee duidelijk onderscheiden benaderingen mogelijk: de kritische en de non-kritische. In het eerste geval wordt de tekst enigszins bewerkt, bijvoorbeeld door het normaliseren van het gebruik van kapitalen, het uitschrijven van afkortingen of de reconstructie van een niet meer bestaande grondtekst uit de beschikbare afschriften. Het gaat hier dus om het tot stand brengen van een ideaaltekst.

De non-kritische of diplomatische werkwijze beoogt een zo exact mogelijke weergave van de tekst.

Beide termen kunnen overigens tot verwarring aanleiding geven. ‘Non-kritisch’ is uiteraard niet hetzelfde als ‘onkritisch’; de aanduiding ‘diplomatisch’ is in zoverre misleidend dat zij de onjuiste indruk kan wekken als zou deze methode vooral voor de uitgave van diplomatische teksten worden gebruikt.

Naast deze twee vormen is ook nog een gemengde vorm mogelijk. Het antwoord op de vraag welk van deze drie uitgangspunten bij het weergeven van de tekst de meeste nadruk moet krijgen, wordt bepaald door het doel dat de bewerker voor ogen heeft. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarin de bewerker zo dicht mogelijk bij de vorm van het origineel zal willen blijven, terwijl anderzijds een sterk genormaliseerde uitgave van een Middeleeuwse tekst heel goed denkbaar is.

De gemengde methode verenigt elementen van de kritische en diplomatische methoden in zich, met alle mogelijkheden van variatie, afhankelijk van het doel van de uitgave. Zij beperkt zich in beginsel tot een weergave van de tekstuele aspecten van de bron. Daarnaast geeft zij bepaalde uitwendig-formele kenmerken weer, namelijk voor zover die voor een goed begrip van de bron van belang worden geoordeeld. Bij de weergave van lettervormen, leestekens en indeling van de tekst wordt veelal een zekere mate van normalisering toegepast.

In de meeste gevallen zal er gebruik gemaakt worden van de gemengde vorm bij het maken van transcripties.

Afspraken over transcriberen

Tenzij u als klant hiervan wilt afwijken, hanteren we bij Oudschrift.nl de volgende afspraken:

1. TRANSLITERATIE   Alle letters en cijfers worden weergeven zoals ze in de basistekst worden aangetroffen, uitgezonderd: – De korte en de lange i (i resp. j) in Latijnse teksten, die beide als i worden   afgedrukt. – De rechte en de ronde r, die beide als r worden afgedrukt. – De korte en de lange s, die beide als s worden afgedrukt. – De ligaturen aeen oe in Latijnse teksten, die als ae resp. oe worden afgedrukt. – De u en de ν in Latijnse teksten, die als u worden afgedrukt wanneer ze als   klinker fungeren, als ν wanneer ze als medeklinker fungeren. – Hoofdletters en kleine letters, die naar hedendaags gebruik worden   genormaliseerd.  

2 . AFKORTINGEN   Afkortingen worden, zoveel mogelijk naar het voorbeeld of naar analogie van de voluit geschreven vormen in dezelfde basistekst, stilzwijgend en niet cursief opgelost. Uitzonderingen: afkortingen voor munten, muntsoorten, maten en gewichten worden niet opgelost, tenzij de beschreven afkorting niet in Nederlandse letters is weer te geven. In dat geval volgt stilzwijgend – en niet cursief-  de volledige uitdrukking.   In de praktijk zijn tot op heden de volgende afspraken ontstaan over enkele veelvoorkomende afkortingen en woorden:   D.D. of alleen D.
met naam: ds. Casius, ds. Reguleth
zonder naam: dominee bijv. dominee praeses mr.
bij meester in de rechten + naam: mr. Ossenbergh
bij schoolmeester e.d.: meester d’heeren
Dit wordt ‘de heeren’ heilige namen
altijd hoofdletter: God, Gods, Avondmaal, Heere
heilig bij voorkeur met kleine letter
vb. Gods heilige naam, het heilig Avondmaal, des Heeren heilige naam wel edel achtbare
In tegenstelling tot het Groene Boekje schrijven we de delen los: wel edel achtbare magistraat, wel edel gestrenge heer.
Bij zelfstandig gebruik de meervouds-n overnemen of indien niet gegeven weglaten: de wel edel achtbaren c.q. de wel edel achtbare. voors. Hierover wordt verschillend gedacht. In 16e-eeuwse stukken kiezen wij voor voorschreven. In de 17e en 18e eeuw kan het ook voorzeide betekenen. In de praktijk kiezen wij voor ‘voorschreven’.    

3. AANEENSCHRIJVING EN SCHEIDING   Aaneenschrijving en scheiding van woorden en woorddelen worden weergegeven zoals ze in de basistekst voorkomen, tenzij ze de lezing nadelig beïnvloeden.  

4. INTERPUNCTIE   De in de basistekst aangetroffen interpunctie wordt, waar en voor zo ver nodig, aangepast aan het hedendaags gebruik. Deze interpunctie zal alleen worden toegevoegd wanneer we zeker zijn van de betekenis van de tekst.  

5. INDELING EN OPMAAK   De in de basistekst aangetroffen indeling in regels, alinea’s, kolommen, artikelen, paragrafen en capita, en de rangschikking van een en ander worden door ons, waar en voor zo ver dat noodzakelijk is, aangepast aan de eisen van overzichtelijkheid en goed begrip. Wanneer het nodig is om uitleg te geven bij de gevolgde werkwijze, zal dit in een voetnoot van het document worden opgenomen.  

6. WIJZIGINGEN EN TOEVOEGINGEN   Vertoont de basistekst al dan niet gelijktijdige wijzigingen en/of toevoegingen, dan wordt de gewijzigde en/of vermeerderde versie afgedrukt. Deze wijzigingen  (zoals toevoegingen in de marge of tussen de regels; door middel van uitkrabbing, doorhaling, expungering, doorschrijving) worden stilzwijgend in de transcriptie opgenomen. Marginalia en dorsalia die in het kader van een administratieve procedure op het stuk zijn aangebracht, worden afzonderlijk in de transcriptie weergegeven.  

7. TEKENS   Tekens die voor het goede begrip van de tekst niet van belang zijn, worden in de tekst niet weergegeven.  

8. ONZEKERE LEZINGEN   Wanneer wij niet zeker zijn van de lezing van een bepaald gedeelte van de basistekst, dan zetten we dit deel tussen vierkante haken.  

9. LACUNES   Dat geldt bijvoorbeeld ook bij lacunes in de tekst. Delen van de basistekst die door beschadiging, verbleking of door andere oorzaken zijn weggevallen of onleesbaar geworden, worden: – indien de bewerker ze met redelijke zekerheid kan reconstrueren, tussen teksthaken [ ] afgedrukt; – indien reconstructie onmogelijk is, tussen teksthaken aangegeven door middel   van evenveel punten als het aantal letters dat naar schatting is weggevallen ofwel   door middel van drie asterisken * * *. Indien nodig zal in een voetnoot de gemaakte keuze worden verantwoord. Lacunes die uitwendig niet zichtbaar zijn (kennelijk of vermoedelijk ontstaan doordat er in de basistekst iets is overgeslagen) worden niet in de tekst, maar in de noten gesignaleerd en, voor zo ver mogelijk, gereconstrueerd.  

10. VERGISSINGEN   Kennelijke verschrijvingen in de basistekst worden ongewijzigd afgedrukt. Indien het goede begrip dit vereist, wordt de bedoelde lezing in een noot weergegeven.  

11. CODE EN CIJFER   Teksten in code, cijfers of andere vormen van geheimschrift worden gedecodeerd uitgegeven. In voorkomende gevallen kan in een noot worden aangegeven om welke passages van de tekst het gaat. De bewerker beschrijft zo nodig de gebruikte sleutel en geeft de herkomst ervan aan.